Wanneer ben je een heiden? Over de Kanaänitische vrouw in Mattheüs 15:22-28

 Waar Jezus ook maar komt, komen de mensen naar hem toe met hun vragen om genezing, om zijn verhalen te horen, zijn wonderen te aanschouwen.
Jezus is populair.
Het hele volk loopt achter hem aan.
Maar Jezus maakt niet alleen maar vrienden.
De Schriftgeleerden en Farizeeën, zij die weten hoe God geëerd wil worden en dat helemaal in wetten en voorschriften hebben ondergebracht, voelen zich bedreigd.
Door het optreden van Jezus verliezen ze hun invloed en gezag over het volk.
Ze volgen hem met argusogen en waar en wanneer ze maar kunnen, proberen ze hem uit de tent te lokken om met hem te kunnen afrekenen.
Vlak voor ons verhaal van vanmorgen hebben ze nog geprobeerd Jezus terecht te wijzen, omdat zijn leerlingen hun handen niet wassen voor het eten.
En tegen de mensen die hij daarna bij zich roept, zegt hij dat niet wat de mond ingaat onrein is, maar wat eruit komt.
Zijn leerlingen vragen hem dan om een extra uitleg.
Misschien is er nog een diepere grond onder verborgen, zoals zo vaak het geval is bij wat Jezus zegt.
Maar die is er niet. Het is zoals Jezus het zegt.
En dan vertrekken ze naar het noorden.
Ze wijken uit naar het gebied van Tyrus en Sidon.
Land van de heidenen, onrein land.
Het lijkt haast een provocatie.
Het lijkt wel alsof Jezus duidelijk wil maken dat wat je eet je niet onrein maakt, maar dat het ook niet uitmaakt waar je bent.
Jeruzalem of Tyrus en Sidon, Judea of Galilea, ook waar je bent maakt je niet rein of onrein.
En het is er ook wel lekker rustig.
Geen mens te zien, eindelijk weer eens onder ons.
Maar dan ineens horen ze een vrouw schreeuwen.
Heer, Zoon van David, mijn dochter wordt gekweld door een demon.’
En even later zien ze haar ook en de leerlingen raken in paniek.
Want toen Jezus ze uitzond, had hij gezegd: ‘Ga niet naar de heidenen of de Samaritanen, maar alleen naar de verloren schapen van het volk Israël.’
En nou zijn ze hier in heidens land en dan deze heidense vrouw die om hulp schreeuwt en die hulp van Jezus is niet voor haar.
Dat heeft hij hen zelf geleerd.
Ze kijken naar Jezus, maar die zwijgt.
Hoe kan hij nou zwijgen op dit moment?
Het is toch duidelijk?
Regels zijn regels.
Stuur haar gewoon weg.
Maar Jezus zegt niks.
Nou, dan moeten zij maar zeggen wat Jezus moet doen.
Want je kan wel blijven zwijgen en niks doen, maar dan blijft ze natuurlijk schreeuwen en dat is onverdraaglijk.
Dat willen ze niet horen. Daar kunnen ze niet tegen.
Stuur haar weg, smeken ze hem – je ziet ze handenwringend voor hem staan – anders blijft ze ons naroepen.
Dus de vrouw die een groot probleem heeft en om hulp schreeuwt, moet ook nog het probleem dat de leerlingen hebben met haar geschreeuw, oplossen.
Op gezag van Jezus, want zelf durven ze het niet voor hun rekening te nemen.
Ja, ze zijn allemaal maar gewoon mensen.
En Jezus geeft ze alle gelegenheid om dat uit te leven.
En precies op het moment dat zij hun smeekbede hebben beëindigd, begint Jezus te praten.
Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israël.’
Waarom zegt hij dat?
Ik denk dat hij dat niet zegt om zich aan zijn eigen regels te houden.
Hij zegt dat ook niet, omdat hij dat een keer tegen zijn leerlingen heeft gezegd.
Hij zegt dat, omdat hij haar heeft gehoord.
Natuurlijk heeft hij haar roep om genezing voor haar dochter gehoord.
Hetzelfde als wat zijn leerlingen hebben gehoord.
Maar hij heeft ook gehoord hoe ze hem aansprak.
Heer, Zoon van David.
Een heidense vrouw, uit Kanaän, het land waar Abraham naartoe reisde op Gods Woord, een vrouw die vanwege haar woonplaats als onrein geldt, voor wie de redding die Jezus brengt, niet bestemd is, maar hem zo aanspreekt:
Heer, Zoon van David.’
Hoe kan iemand die hem zo aanspreekt dan nog onrein zijn?
Hoe kan iemand die hem zo aanspreekt, dan nog een heiden zijn?
Zij doet een beroep op hem, omdat ze weet dat niemand dan hij haar helpen kan en ook helpen zal.
En zij hoort hem als hij zegt: ‘Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van Israël.’
Ze snapt dat hij dat niet zomaar kan negeren.
Hij kan zijn boekje niet zomaar op eigen houtje te buiten gaan, alleen omdat zij zo graag wilt dat hij haar dochter geneest.
Ze gelooft wat hij zegt.
Het is geen truc om van haar af te zijn.
Ze voelt zich ook niet afgewezen.
Ze snapt waar hij mee zit.
Ze snapt zijn dilemma.
Ze weet wie hij is, maar dat geeft haar geen recht op zijn hulp, want ze is niet van hetzelfde volk als hij.
Maar zij laat zich daardoor niet uit het veld slaan en gaat naar hem toe en valt hem te voet, vertelt Mattheüs in het Grieks.
Ze brengt hem hulde, bejegent hem als de koning die hij is.
Heer, help mij.’
Doet een beroep op hem als de koning die ze gelooft dat hij is.De koning die groter is dan de regels die hij hanteert.
En ze komt voor zichzelf en haar dochter op.
Het gaat immers om haar leven dat verloren is als hij haar niet helpt.
Haar leven is toch ook belangrijk, ook al is ze niet van zijn volk?
Als haar leven verloren gaat is dat toch ook erg?
Dat kan deze koning wat schelen, daar is ze van overtuigd.
En een koning staat toch boven de wet?
Hij kan toch doen wat hij wil?
Maar dat is bij deze koning nou juist niet het geval.
Deze koning laat zich beperken door zijn eigen regels, neemt ze serieus, laat ze staan, maar probeert daarin wel ruimte voor haar te vinden.
En het punt is dat niet alleen hij zegt ‘Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israël,’ maar dat zij dat ook zegt.
Dat zij dat inziet, ermee instemt.
Het lijkt alsof Jezus er nog een schepje bovenop doet als hij zegt:
Het is niet goed om het brood voor de kinderen aan de honden te voeren.’
En je ziet meteen het plaatje van een huisgezin met honden die rond de tafel lopen.
Kinderen die knoeien, kinderen die morsen en de honden die er als de kippen bij zijn om op te eten wat op de grond gevallen is.
De vrouw snapt meteen dat zij de hond is in dit beeld en reageert onmiddellijk.
Zeker, Heer, zo is het.
Maar ik vraag je toch niet om mij dat brood te geven?
Ik vraag niet om een plaats aan tafel.
Maar de honden eten toch de kruimels op die van de tafel vallen?
Restjes heil is ook heil.
Laat mij maar een van die honden zijn.’
Dat is voor mij meer dan genoeg.
Toen antwoordde Jezus haar: ‘U hebt een groot geloof. Wat u verlangt zal ook gebeuren.’

De vraag die zich nu, in ieder geval bij mij, opdringt is de vraag ‘Wat is een groot geloof’
Ik denk dat een groot geloof net zo groot is als de God in wie je gelooft.
In de bijbel is dat het geloof in een God die ook ruimte maakt voor alles wat buiten de orde valt.
Ruimte maakt voor de vreemdeling, voor de arme en behoeftige, voor de mens die in het dagelijks leven buiten de boot valt, over het hoofd wordt gezien, aan wie geen belang wordt toegekend.
Een God ook die het verzet tegen hem serieus neemt, daarmee in gesprek is, maar altijd kiest voor wie gered moet en ook wil worden.
De vrouw uit ons verhaal wil gered worden en ze krijgt die redding ook, maar op de voorwaarden van Jezus.
En haar grootheid is dat zij daar van harte en met verstand mee instemt.

Wat mij het meest is opgevallen in het verhaal, is dat het niet vanzelfsprekend is dat Jezus de vrouw helpt.
Want zij is een heidense vrouw.
Daardoor komt de nadruk te liggen op de barmhartigheid van Jezus.
In het licht van dit verhaal vraag ik me af:
Is de barmhartigheid van Jezus voor de gelovigen uit de heidenen niet wat al te vanzelfsprekend geworden?
Het gemak, waarmee de kerk uit de heidenen – want dat zijn we nog steeds – Jezus heeft geannexeerd en hem met haar regels en dogma’s de wet voorschrijft.
Het gemak, waarmee wij soms God de maat nemen, alsof hij ervoor moet zorgen dat ons niets overkomt.
Alsof zijn redding meer een recht is dat ons toekomt, dan een gunst, genade.
De verhalen die we elkaar vertellen gaan over Jezus. God redt.
Ook ons, als we willen, maar niet vanwege enig recht van onze kant.
Hij doet dat louter vanwege zijn barmhartigheid, zijn liefde ook voor ons.
En alleen op grond van Zijn barmhartigheid en liefde mogen wij daar aanspraak op maken.
Nu en altijd. 

Reacties zijn gesloten.