Vlak voordat ik wakker word krijg ik een droom. Hij is heel helder. Net echt. Ik sta langs de kant van de weg. Er is een dranghek en er zijn heel veel mensen. Ze wachten op de paus. Net op het moment dat ik me afvraag wat ik daar doe, ik heb niets met de paus, staat er een man voor me die er bijbels uitziet. Hij draagt een lange, witte mantel en heeft iets onder zijn arm. Ik kan niet zien wat het is. Hij heeft een blozend, glad gezicht, hoewel hij niet jong is, heeft grote, blauwe ogen en dun, wit, lang haar met een soort krul erin aan de onderkant. Hij buigt zich naar me toe en kijkt me recht aan. Ik vraag me af waarom, maar juist dan kijkt hij langs mij heen. Ik volg zijn blik en kijk over mijn schouder. Daar zie ik Christus. Hij staat daar in het donker, a.h.w. verborgen en kijkt recht voor zich uit. Hij maakt geen deel uit van de situatie, maar ik weet meteen: alles draait om hem.