overdenking Mattheüs 21 vers 1-9. Eerste Advent.

Ik was, denk ik een jaar of 8, toen ik in de krant die opengeslagen lag op de tafel in de voorkamer, een foto zag en dacht: hé, we staan in de krant.
Ik dacht namelijk dat het een foto was van mijn vader en ons kinderen.
Maar tegelijkertijd dacht ik ook: hoe kan dat nou?
Nou, dat kon ook niet.
Toen ik wat beter keek zag ik dat de man op de foto alleen maar een beetje leek op mijn vader en de drie kinderen waren meisjes die ik helemaal niet kende.
Later kreeg ik wat meer informatie en begreep ik waarom zij in de krant stonden en wij niet.
Hij was een prins, de man van de koningin en de meisjes waren prinsessen.
Ik hoorde over de rol die hij in de oorlog had gespeeld en dat iedereen dol op hem was.
Door de informatie over hem kwam zijn persoon als het ware tot leven en door wat ik over hem hoorde, begon ik hem ook leuk en aardig te vinden.
U weet nu de namen van die man en die meisjes.
Door de informatie die ik u geef, weet u over wie ik het heb.
Deze herinnering kwam in mij op toen ik ons verhaal voor vanmorgen las en mij voor het eerst zelf iets afvroeg over de verteller van dit verhaal, over Mattheüs.
Dat is natuurlijk een beetje raar, want ik lees deze verhalen al een paar jaar, maar het was alsof het nu pas tot mij doordrong:
Mattheüs had geen foto van Jezus.
Hij heeft hem nooit gezien.
Misschien zelfs was Mattheüs nog niet geboren toen Jezus stierf.
Hij moest het hebben van de verhalen die hij over Jezus hoorde.
En in die verhalen moest iets zijn wat hem aansprak, iets meer, iets anders was dan het gewone, iets meer, iets anders dan in de verhalen over prins Bernard en koningin Juliana en hun dochters.
Er was iets in wat zich aan het aardse onttrok, iets wat op dat aardse een ander, een nieuw licht op liet vallen.
En ik denk dat Mattheüs die verhalen ook geloofde en dat wilde overbrengen aan de mensen die Jezus nog niet kenden.
Maar hoe doe je dat?
Welke informatie geef je over Jezus zo dat dat bijzondere, dat ‘meer dan het gewone’, ‘anders dan het gewone’, ook uit de verf komt?
En in zijn onderzoek van de verhalen die al over Jezus bekend zijn, ontdekt hij dat er een paar bouwstenen van die verhalen telkens terugkomen.
Ik noem er drie die voor vanmorgen van belang zijn.
De eerste: Jezus is iemand over wie de profeten al hebben gesproken.
Hij noemt ze niet met naam en toenaam, dat moesten we zelf maar uitzoeken, maar hij citeert ze, zodat we weten dat het geen natte vinger werk is, niet zomaar een idee dat Mattheüs persoonlijk over Jezus heeft, maar dat het ergens op is gebaseerd.
Hij laat het ook duidelijk weten dat het niet zijn woorden zijn, dat hij het niet zomaar verzint: Dit is gebeurd omdat in vervulling moest gaan wat door de profeet gezegd is.
De tweede bouwsteen die Mattheüs gebruikt voor zijn verhalen is de afkomst van Jezus als zoon van David.
Maar niet als de David die we in onze eerste lezing hebben leren kennen, die pakt wat hij wil hebben en de ander opoffert om zijn probleem op te lossen, maar als de zoon van David die juist het belang van de ander op het oog heeft, ook al gaat het ten koste van dat van hemzelf.
Hij laat zich laat storen, zich laat aanspreken door de mensen die een beroep op dit koningschap doen.
Zo vertelt Mattheüs van twee blinden die hem achterna gaan en luidkeels roepen: heb medelijden met ons, Zoon van David.
En Jezus vraagt ze: gelooft u dat ik dit kan doen.
En ze zeggen ja en hij raakt hun ogen aan en zegt: zoals u het gelooft, zo zal het gebeuren.
Er wordt een blinde bij Jezus gebracht die ook niet kan spreken en Jezus geneest hem en de mensen vragen zich af of hij de zoon van David zou zijn.
Zelfs een buitenlandse, een Kanaänitische vrouw, roept zijn hulp in voor haar dochter: ‘Heb medelijden met mij, Heer, zoon van David.’
En vlak voor zijn intocht in Jeruzalem houdt hij stil voor twee blinden langs de kant van de weg die roepen: ‘Heer, Zoon van David, heb medelijden met ons.’
Met de derde bouwsteen vertelt Mattheüs dat het koningschap van Jezus het menselijke te boven gaat.
Het is een koningschap van Godswege.
Hij is degene die door de profeten is voorzegd, de vervulling van Gods belofte.
In ons verhaal van vanmorgen komen deze elementen samen.
Als Jezus twee van zijn leerlingen erop uitstuurt om naar het dorp te gaan dat aan de voet van de Olijfberg ligt om hem de ezels te brengen die daar vastgebonden staan, zegt Mattheüs:
Dit is gebeurd omdat in vervulling moest gaan wat door de profeet is gezegd: ‘Zeg tegen vrouwe Sion (dat is Jeruzalem):
Kijk, je koning is in aantocht. Hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.’
Mattheüs gebruikt de woorden van de profeet om te vertellen wie volgens hem Jezus is: hij is een koning en die koning daalt van de hoogte van de berg af en komt naar je toe.
Je hoeft niet naar hém toe te gaan om hem te smeken om een of andere gunst, nee, hij komt naar jou toe om je te geven wat je nodig hebt.
Je hoeft er alleen maar om te vragen.
Je hoeft bovendien voor deze koning niet bang te zijn, want hij rijdt niet op een paard, hij torent niet hoog boven je uit, maar rijdt op een ezel.
Je kunt hem in de ogen kijken en hij is niet boos of gewelddadig, maar zachtmoedig, vriendelijk.
En de leerlingen van Jezus bedekken de ezels met hun mantels en Jezus gaat erop zitten en hij wordt onmiddellijk door de menigte herkend.
En er zijn nogal wat mensen.
De stad is vol pelgrims vanwege het paasfeest en wellicht zijn ze ook in een bepaalde stemming en gevoelig voor dit beeld dat Mattheüs ons schetst.
Er hoeft er maar één te zijn die begint te juichen en iedereen dan mee juicht.
Velen spreiden hun mantels uit op de weg, anderen breken takken van de bomen en talloze mensen volgen hem, anderen komen achter hem aan en ze juichen:
Hosanna voor de zoon van David!
Gezegend hij die komt in de naam van de Heer.
Hosanna in de hoogste hemel.’
Op dit moment worden deze aanspraken niet aangevochten, ze worden niet weersproken.
Even is de hemel op aarde.
Hosanna. Een juichkreet.
Dat kan in dit verband ook niet iets anders zijn dan dat.
Maar in de grond betekent dit woord ‘redt toch’.
In de juichkreet gaat ook een smeekbede schuil.
Het gaat over meer dan de komst van God op aarde, het vestigen van zijn troon.
Want dat gaat niet buiten de mensen om, alsof zij vanzelfsprekend buiten schot blijven.
In de juichkreet ‘hosanna’ klinkt dit besef dat wie God verwacht, redding nodig heeft en weet dat wie erom vraagt, ook gered wordt.
Hosanna in de hoogste hemel.
Het is vandaag de eerste zondag van de adventtijd.
Wij verwachten de komst van Jezus en hebben hem gezien door de ogen van de evangelist Mattheüs.
We weten wie we binnenlaten.
Jezus, de zoon van David, de redder en bevrijder, die komt in de naam van de Heer.
En de vraag is nu: waar komt hij in ons leven terecht?
Waar zetten we hem neer, welke plaats geven we hem?
Wat betekent hij voor u, voor mij?
Wat verwacht je van hem?
Waar vragen wij hem om?
Ik denk dat het belangrijk is om deze vragen te stellen.
Misschien niet voor nu, maar wel voor morgen.
Jezus lijkt in het dagelijks leven iemand van lang geleden, van ver weg.
En we zijn geïnfecteerd door de vraag of dit verhaal echt is gebeurd, of het wel kan.
En inderdaad, het is het verhaal van Mattheüs, zoals het ook het verhaal van Marcus, van Lucas, van Johannes is.
En het is de vraag of het ook het verhaal van Jezus is.
En daarmee gaat het om de vraag of wij geloven wat Mattheus over hem zegt, of wij hem dat koningschap, die
redding toekennen of niet.
Vinden wij hem dat waard?
Die vraag kan je alleen maar beantwoorden in de verborgenheid van je hart.
Toen ik onze overdenking van vanmorgen aan het voorbereiden was kwamen er herinneringen in mij op aan mensen die mij vertelden over Jezus.
Een vrouw vertelde mij in vertrouwen over haar leven en wat er helemaal mis was gegaan en hoe ze moeizaam tot een soort herstel was gekomen.
Eens was ze op een zaterdag een kerk binnengelopen waar een orgelconcert werd gegeven.
Tijdens het concert zag ze Jezus zitten.
Ze wist dat hij het was.
Hij zat daar wel een kwartier.
Hij was daar voor haar.
Dat wist ze ook en er kwam rust in haar hart.
Toen ik klein was ging ik met mijn oma naar mijn opa die in het ziekenhuis lag en erg ziek was.
Ik schrok van hem toen ik hem zag en moest verschrikkelijk huilen.
Ik ging bij het raam staan en probeerde geen geluid te maken.
En ik hoorde dat mijn opa aan mijn oma vertelde dat hij die nacht wakker was geworden en Jezus zag.
Hij had zijn armen naar Jezus uitgestrekt in de hoop dat Jezus hem kwam halen.
Maar Jezus had gezegd: ‘Nee Kees, je moet nog even wachten.’
In ons verhaal van vanmorgen staat Jezus aan het begin van zijn lijdensweg, van zijn sterven aan het kruis, maar aan het eind daarvan wacht de triomf, zijn door God zijn Vader opgewekt worden uit de dood.
De mensen die hun verhaal over Jezus vertellen getuigen ervan dat hij leeft.
En zo mogen we zijn komst verwachten op deze eerste zondag van Advent:
als de levende, de opgestane Heer en als de zoon van David die ook voor jou komt.
Om je te roepen en te redden.
Om bij je te zijn in leven en in sterven.

Reacties zijn gesloten.