Gemeente van Jezus Christus,
Het is Pasen in Jeruzalem.
Het feest dat gevierd wordt om de bevrijding uit de slavernij in Egypte te gedenken.
Van heinde en ver zijn de Joden gekomen om in de tempel hun offers te brengen.
Er waren zelfs Grieken bij die naar het feest gekomen zijn om God te aanbidden.
Maar de aandacht van de mensen is afgeleid, want er gonst een naam door de stad, de naam van Jezus.
Hij is nog maar net aangekomen en de hele stad is naar hem uitgelopen.
Hij is als een koning ontvangen en de mensen hebben met palmtakken gezwaaid en hosanna geroepen, hem ontvangen als de messias, als degene, die door God naar hen toegezonden is.
Jezus is nu op het toppunt van zijn roem.
De hele wereld, Joden en Grieken, loopt achter hem aan.
Wat wil je nog meer dan dat?
Wat een geweldig resultaat, wat een betekenisvol leven!
Daar zou je wel altijd mee door willen gaan.
Ja, dat zouden wij zeggen.
In ons leven draait het allemaal om ons.
Succes hebben, beroemd zijn, zelf geweldig zijn, wie wil dat niet?
Maar in het leven van Jezus draait het niet om Jezus, maar om God, zijn Vader.
Het gaat in zijn leven niet om zijn naam en faam, maar om die van God.
In feite is, wat hij in zijn leven op aarde doet voor de mensen – de zieken die hij geneest, de wonderen die hij doet, de dode die hij opwekt – bijzaak.
Hoofdzaak is dat God zijn naam groot maakt.
En Jezus bidt dan ook: ‘Laat nu zien hoe groot uw naam is, Vader.’
En God antwoordt: ‘Ik heb mijn grootheid getoond,’ (namelijk met de bevrijding uit de slavernij in Egypte) ‘en ik zal mijn grootheid weer tonen.’
En daarvoor is het nodig dat Jezus sterft.
Als dat niet gebeurt, als Jezus zich aan zijn leven zoals het nu is, vastklampt, dan kan God niet zijn grootheid tonen.
Het sterven van Jezus is daar de voorwaarde voor.
Natuurlijk is Jezus bang, maar het moment voorbij laten gaan is geen optie.
Hij denkt wel aan de mogelijkheid om het er gewoon bij te laten zitten, maar die verwerpt hij.
Want nu is de tijd, nu is het moment dat de Mensenzoon tot majesteit wordt verheven.
Nu en niet later.
Het is nu of nooit.
En als de donderslag klinkt, weet Jezus en hij zegt het ook: ‘Nu is de tijd, nu is het moment dat de heerser van deze wereld wordt uitgebannen.’
En de heerser van deze wereld is de dood.
Door de dood uit te bannen toont God opnieuw zijn grootheid.
In volstrekte eenheid met zijn vader vertrouwt Jezus zich hieraan toe, geeft hij zich over aan de heerser van de wereld, geeft hij zich over aan de dood.
Hij doet dit in het diepe vertrouwen dat God doet wat hij zegt, namelijk dat de heerser van de wereld wordt uitgebannen, zodat die geen macht meer heeft.
Datzelfde vertrouwen dat Jezus heeft in zijn Vader, in God, vraagt hij ook van degenen die hem volgen, van degenen die zich in zijn dienst willen stellen en dat zijn er velen, want wie wil nou niet de messias dienen.
Maar, zegt hij erbij, als zijn dienaar moet je wel op dezelfde weg zijn als hij.
En die weg voert naar het kruis.
En dan gaat het hier dus om gewone mensen, net als wij, doodsbang om hun leven te verliezen, doodsbang om kwijt te raken wat je hebt, alles uit de kast halen om maar op de vertrouwde voet verder te kunnen leven en uit te bannen wat je leven zou kunnen verstoren, ziekte, dood.
We zijn zo helemaal niet als Jezus.
Bang voor de dood als we zijn, staan we het leven in de weg.
Kortom, het is een onmogelijke situatie.
We willen doen wat Jezus zegt, niet bang zijn, je niet aan je leven vastklampen, maar als we het al zouden durven, dan kunnen we het niet.
En zo houdt de dood ons gevangen.
Hoe kan dit probleem ooit opgelost worden?
Hoe kan deze patstelling doorbroken worden?
Gelukkig wordt in het verhaal niet alleen het probleem scherp gesteld, maar wordt ook de oplossing ervan zichtbaar.
Jezus spreekt over zichzelf als de Mensenzoon.
De Mensenzoon wordt tot majesteit verheven.
Het is niet voor het eerst dat Jezus zo over zichzelf spreekt.
Maar aan het eind van ons verhaal vragen de mensen wie dat eigenlijk is.
Van hem hebben ze nog nooit gehoord.
Nou worden voorgangers altijd een beetje aan hun lot overgelaten als het daarom gaat.
Ze moeten zelf iets bedenken en dat heb ik dus ook gedaan.
En ik heb bedacht dat Jezus als de Mensenzoon de andere kant is van Jezus als de zoon van God.
Jezus als de zoon van God maakt dat God bij de mensen aanwezig is met wonderen, zieken genezen, doden opwekken, mooie verhalen…
En Jezus als de Mensenzoon maakt dat de mensen aanwezig zijn bij God.
In de relatie die Jezus als de Mensenzoon met God heeft zijn alle mensen inbegrepen.
Als Jezus een paar dagen later zijn weg gaat naar het kruis, lopen er veel mensen met hem mee.
Maar bij het kruis aangekomen, wordt Jezus gekruisigd en al die meelopers houden zich erbuiten.
Maar omdat hij gekruisigd wordt als de Mensenzoon maakt hij dat ook op het kruis de mensen aanwezig zijn bij God, ze zijn bij hem inbegrepen.
Met hem worden ook de mensen gekruisigd.
Wat hem is overkomen en waaraan hij zich heeft toevertrouwd in diep vertrouwen op God zijn Vader, hebben in hem alle mensen gedaan.
In hem als de Mensenzoon hebben ook de mensen precies gedaan wat nodig was.
Het leven los durven laten en hem dienen op zijn weg.
Dat God betrouwbaar is, ook als het om leven en dood gaat, bewijst hij door Jezus op te wekken uit de dood.
Door Jezus op te wekken uit de dood maakt hij opnieuw zijn naam groot.
De opstanding van Jezus uit de dood is het bewijs van Gods grootheid.
En nu Jezus uit de dood is opgewekt door God zijn Vader, worden alle mensen die met hem gekruisigd zijn en gestorven zijn, ook met hem worden opgewekt ten leven.
En wij, gewone mensen, kleine, bange mensen, hoeven het niet zelf te doen, we worden uit de wind gehouden.
We hoeven Jezus en God zijn Vader alleen maar op hun woord te geloven.
Nu blijft er nog één vraag over.
Als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij op zichzelf, maar wanneer hij sterft brengt hij veel vrucht voort.
Wat is die vrucht waar Jezus het over heeft?
Ik moet nu denken aan het verhaal waarin de familie van Jezus zich zorgen over hem maakt, ik leen dit uit de andere evangeliën, omdat hij altijd onder de mensen is en doet wat hij doet en zich niets aan hen, zijn moeder en zijn broers gelegen laat liggen.
Ze denken dat hij gek geworden is en willen hem naar huis halen.
Maar dan wijst hij op de mensen om hem heen en zegt: ‘Mijn moeder en mijn broers zijn zij die naar het woord van God luisteren en ernaar handelen.’
De vrucht die Jezus voortbrengt door te sterven en op te staan uit de dood zijn al diegenen die naar het woord van God luisteren en ernaar handelen.
Dat zijn zijn moeder en broers en zusters.
Dat is zijn familie.
Dat is de vrucht van zijn dood en opstanding.
Niet een familie zoals wat wij familie noemen, naar geboorte in het vlees om het zo maar eens te zeggen, maar een familie in de Geest, de Geest van God en van Jezus.
Zo zijn allen die in hem geloven, kinderen van God, broers en zussen van Jezus in de Geest.
De kinderen van God, de broers en zussen van Jezus kun je herkennen.
Je herkent ze aan hun geloof en vertrouwen op God, ook als dat volledig misplaatst lijkt.
Je herkent ze aan hun hartstochtelijk geloof in het leven ook al lijkt de dood heer en meester.
Ze vertrouwen en weten dat de dood overwonnen is en ze niets hoeven te vrezen.
Je herkent ze aan het weten dat ze, wat ze ook gedaan hebben in hun leven aan goed en kwaad, kinderen van God zijn en door hem geliefd en dat wie wat anders beweert, een leugenaar is.
In deze donkere tijd, waarin de dood heer en meester lijkt te zijn, zoveel mensen lijden en sterven, zoveel mensen leugens over elkaar verspreiden dat niemand meer weet wat waarheid is, ook in deze tijd schijnt een licht en dat is Jezus, de opgestane.
Als we ons oog in de eerste plaats op dat licht gericht houden, in de eerste plaats hem zien en dan pas al het andere, dan zal de duisternis ons niet overvallen.
En we zullen er ook niet aan ten prooi vallen.
Want in ons geloof weten we, tegen de klippen op, dat de dood is overwonnen.
We geloven dat onze Verlosser leeft.
Amen.