Ezechiël 2:1-7 en Marcus 6:1-6.
Een profeet is iemand die de stem van God heeft gehoord en de opdracht krijgt om te vertellen wat hij heeft gehoord.
Een profeet is niet een voorspeller van de toekomst, al staat die er niet los van, maar is in de eerste plaats een voorspraak voor God.
Ezechiël is priester en woont in Jeruzalem.
Na de verwoesting van de stad wordt hij, samen met veel anderen, door koning Nebukadnezar naar Babylonië weggevoerd.
Daar wordt hij tot profeet geroepen.
Als teken dat God, ook als zijn volk in Babylonië is, aanwezig is, het niet in de steek heeft gelaten.
De verzen in Ezechiël 2 staan aan het begin van zijn roeping.
‘Mensenkind, sta op, dan zal ik met je spreken.’
Een geest deed hem opstaan, alsof hij dat zelf niet voor elkaar zou hebben gekregen.
Misschien had hij geen zin om op te staan, was hij liever bij de pakken neer blijven zitten.
Dan volgt een soort peptalk.
De kern van de boodschap is: Wees niet bang.
Profeten hebben, als ze hun werk goed doen, alle reden hebben om bang te zijn.
Hun boodschap is altijd kritisch en staat haaks op wat de mensen willen horen en leidt tot verzet en weerstand en roept vaak geweld op.
Profeten zijn doorgaans niet geliefd en als ik eerlijk ben kan ik me dat ook wel voorstellen.
Het is niet fijn om te horen wat je fout hebt gedaan en er gaat vaak een tijd overheen eer je je fout inziet en je je ermee kunt verzoenen.
Dus dat een profeet sowieso niet geliefd is, daar kan ik wel inkomen.
Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen stad, onder zijn verwanten en huisgenoten.
Het is een gevleugeld woord en iedereen snapt het meteen.
Maar als Jezus het zegt in het verhaal dat we zojuist in Marcus hebben gelezen, zou je verwachten dat hij dat al aan het begin zegt, meteen al als hij Nazaret, zijn vaderstad, binnenkomt.
Als een soort berusting. Nou ja, zo gaat het nu eenmaal.
Want het signaal is meteen al overduidelijk: de mensen in Nazaret hem niet.
Als hij de stad binnenkomt, komt er geen mens naar hem toe.
En dat is zeer ongebruikelijk, want in de vorige hoofdstukken wordt er keer op keer verteld over een enorme menigte die naar hem toekwam, mensen die hun zieken bij hem brachten, die naar zijn verhalen luisterden.
Marcus vertelt van een vrouw die ziek was en niet bij hem kon komen omdat er zoveel mensen zich om hem heen verdrongen.
Dat zijn komst in Nazaret dat niet teweeg brengt, is bijzonder.
Hij kan gewoon op de sabbat naar de synagoge, net als alle anderen.
Lekker rustig.
Maar Jezus is niet naar Nazaret gegaan om zijn mond te houden.
In de synagoge, vertelt Marcus, geeft hij onderricht.
En zijn onderricht heeft een geweldig effect.
Vele toehoorders waren stomverbaasd en zeiden:
‘Waar haalt hij dat allemaal vandaan?
Wat is dat voor een wijsheid die hem gegeven is?’
En ineens blijken ze ook te weten van de wonderen die hij heeft gedaan.
Maar op het moment dat je denkt dat het allemaal complimenten zijn, blijkt het toch een beetje anders te liggen.
‘Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jacobus en Joses en Judas en Simon?
En wonen zijn zusters niet bij ons?’
En ze namen aanstoot aan hem.
Ze vinden het schandalig, niet zozeer wat hij allemaal zegt, maar dat hij dat zegt dat hij dat allemaal zegt.
En dan zegt Jezus: ‘Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen stad, onder zijn verwanten en huisgenoten.’
Want niet alleen zijn stadsgenoten wilden hem niet, ook zijn moeder en zijn broers waren al eens naar hem toe gegaan om hem weg te halen bij wat hij aan het doen was. Ze wilden dat hij nou eindelijk eens normaal ging doen.
Werd zoals zij.
Nu belijdt de kerk van Jezus dat hij de zoon van God is, maar hier noemt Jezus zichzelf profeet, als iemand dus die de stem van God hoort en namens God spreekt.
Maar dit keer niet als een profeet die we uit het Oude Testament kennen, een profeet als Ezechiël, die getuigt van een kritische God die je je fouten onder de neus wrijft.
Wat Jezus vertelt is iets totaal anders.
Hij verkondigt het nieuws van het koninkrijk.
Vele toehoorders waren stomverbaasd.
In het Grieks vertelt Marcus dat ze buiten zichzelf raakten, uit de koers werden geslagen.
Door wat Jezus vertelt staat alles waarop de mensen daar hun leven baseerden, op losse schroeven.
Alles wat ze altijd dachten, vonden, geloofden vanuit de schrift, er klopt ineens helemaal niets meer van.
Het was alsof ze even boven zichzelf en de wereld uit werden getild en alles in een totaal ander licht, een totaal ander, haast onwerelds perspectief zagen.
Wat Jezus daar vertelt en wat er met hen gebeurt is fantastisch.
Je snapt ineens waar het over gaat, waar het allemaal voor is, waar alles op uitloopt.
Maar dat kan natuurlijk helemaal niet, hè?
Een gewone jongen als Jezus kan dat allemaal niet weten.
En stap voor stap halen ze wat Jezus heeft verteld naar beneden, halen ze hem naar beneden, tot ze weer allemaal met hun beide voeten op de grond staan en alles waar zij op hopen, alles wat ze toch verwachten op grond van de schriften, weer een verre, onbereikbare droom is geworden.
En hij kon daar geen enkele kracht doen, vertelt Marcus in het Grieks, behalve dat hij een paar zieken de handen oplegde en hen genas.
Ik denk dat Jezus dat niet kon omdat niemand het hem vroeg, uit angst misschien om je te laten kennen en uit de gemeenschap gegooid te worden.
Of misschien omdat ze het hem niet gunden door hen erkend, gekend te worden.
Jezus was verbaasd over hun ongeloof.
Maar niet verbaasd zoals zijn stadsgenoten, niet gedesoriënteerd, Marcus gebruikt een ander werkwoord: hun ongeloof, zijn mond viel ervan open.
Zoiets meemaken, van godswege zoiets horen, want dat hebben ze wel degelijk en het niet willen, er niet in meegaan.
Hoe bestaat het?
En de leerlingen van Jezus?
Want zij waren erbij.
Zij waren Jezus gevolgd toen hij naar Nazaret ging.
Ze waren erbij toen Jezus aan het woord was in de syagoge.
Wat hebben zij ervaren?
Ze hebben de reacties gehoord, meegemaakt hoe hun heer naar beneden werd gehaald, zijn woorden teniet werden gedaan.
En toen Jezus de stad verliet, zijn ze daar niet gebleven, ze zijn met hem meegegaan. En dat is niet helemaal vanzelfsprekend.
Ze hebben daar een beslissende keuze gemaakt.
Want belangrijker dan wat ze van de mensen hebben ervaren, hebben ze de woorden van Jezus gehoord en ergens begrepen dat hij de vervulling is van wat er in de schriften staat.
Ze weten dat Jezus volgen niet alleen maar glorie is en halleluja, maar ook afwijzing, ergernis, vernedering.
Maar ze hebben zijn woorden gehoord en geloofd en die gaan al het andere ver te boven.
Als later iedereen Jezus heeft verlaten, behalve zij, vraagt Jezus: ‘Moeten jullie niet ook weggaan?’
En ze zeggen: ‘Naar wie zouden we gaan?
U heeft woorden van eeuwig leven.’
En wij?
Wij snappen die mensen in Nazaret misschien wel beter dan we willen toegeven.
Het is immers geen sinecure om, als je altijd op boeken hebt vertrouwd, dan ineens een persoon te geloven.
Als je altijd gelooft in iets wat ooit zal gebeuren, is het niet eenvoudig te geloven dat het al gebeurd is.
Als je gelooft dat de messias ooit komt, is het onvoorstelbaar dat hij gekomen is.
Dat Jezus de vervulling zou zijn van alles wat je hoopt en verwacht in het leven.
Wat een teleurstelling.
Je wilt niet door iedereen geholpen worden als je hulp nodig hebt, maar de messias moet toch zeker aan je verwachtingen voldoen.
Vrede, gerechtigheid, het koninkrijk Gods…
Het is het gemakkelijkst om dan maar te zeggen dat het niet kan, dat Jezus maar een gewoon mens is.
Het is het gemakkelijkst om je hoop en je verwachting dan maar de grond in te boren, ook al doet het nog zo veel pijn.
En het is in onze tijd van wetenschap en techniek een steeds grotere uitdaging om te blijven zeggen ‘.. en toch,’ om de hoop levend te houden, God te blijven houden aan zijn belofte en onze ogen op Jezus te blijven richten.
Want Hij geeft richting aan ons leven, hij bepaalt de koers.
Als we hem blijven volgen, op hem vertrouwen in leven en sterven, dan kan ons niets gebeuren.
Met hem zijn wij niet bang.
Amen.