Gemeente van Jezus Christus,
Een tijdje geleden was ik in Eibergen voor een lezing over reïncarnatie en de bijbel.
De lezing werd gehouden door iemand die zich voorstelde als Cees van der Kooi, emeritus hoogleraar systematisch theologie.
Hij vertelde dat we vast zouden schrikken als we wisten wat dat was.
Nou, we hielden ons vast: systematische theologie kennen we als dogmatiek.
En inderdaad, we houden er niet zo van om voorgeschreven te krijgen waarin je moet geloven.
Maar hij zei: dogmatiek is eigenlijk niets anders dan op een ordelijke manier over God, de mens en de wereld nadenken.
De slotconclusie van de lezing was dat bijbel en reïncarnatie niets met elkaar te maken hebben.
Hij zei dat naar mijn mening en naar wat ik van de bijbel weet op goede gronden.
Na afloop was er gelegenheid om vragen te stellen en daar werd veel gebruik van gemaakt.
Een aantal van ons vertelde over de eigen ervaring met reïncarnatie of hun eigen gedachten en theorieën daarover.
Van der Kooi luisterde daar ook naar, ging er op in, maar hij was toch een soort poortwachter van de theologie: al die gedachten en theorieën over reïncarnatie van de vragenstellers kwamen er bij hem niet in.
Toen ik weer thuis was en nadacht over wat ik nou eigenlijk had meegemaakt, moest ik denken aan een besluit dat ik lang geleden genomen had.
Een paar jaar nadat ik afgestudeerd was, ben ik zelf mijn weg in de bijbel gaan zoeken.
Daarvoor moest ik alles wat ik in die jaren van studie had geleerd, loslaten en ik voelde even de macht van de wetenschap en van de kerk.
Ineens was ik bang, alsof ik iets ging doen wat streng verboden was en ook gevaarlijk.
Ik heb mij niet door die angst laten leiden en ben mijn eigen weg gegaan, maar mijn angst voor de macht van de wetenschap en die van de kerk ben ik nooit vergeten.
U vraagt zich nu waarschijnlijk af wat dit met het verhaal in Marcus 12 te maken heeft en dat ga ik u nu vertellen.
Het speelt zich af op het tempelplein en ik vroeg mij op een gegeven moment af, wie daar allemaal aanwezig zijn als die Schriftgeleerde met Jezus in gesprek gaat.
Op dat tempelplein heeft Jezus, kort na zijn aankomst in Jeruzalem, de tafels van de wisselaars omgegooid en een enorme boetpredicatie gehouden.
De hogepriester was daar niet blij mee en is bij Jezus verhaal gaan halen: Wie geeft jou de bevoegdheid om dit te doen? Wie denk je wel dat je bent?
Dus op het tempelplein is de priesterklasse aanwezig.
Een machtige klasse die gaat over het offeren, over de verbinding tussen de mensen en God.
Dan zijn daar de Sadduceeën.
Zij hebben Jezus gevraagd naar de opstanding.
Ook zij zijn een machtige groep in de samenleving van die tijd.
En de Herodianen, de aanhangers van koning Herodes, die weer een dienaar was van de keizer in Rome, zij vroegen Jezus of een jood belasting mocht betalen aan de keizer.
Dus ook de macht van de keizer is op het plein aanwezig.
Jezus, totaal niet onder de indruk van hun macht, heeft hen alle van repliek gediend.
En dan neemt die Schriftgeleerde het woord.
Hij staat voor de macht van het woord uit de Schrift, over de goede uitleg ervan en het recht ervan.
Hij heeft goed geluisterd naar de antwoorden die Jezus gaf en hij is het in alle opzichten met Jezus eens.
Jezus heeft het naar zijn idee goed gedaan.
Maar goede antwoorden op de vragen van anderen zijn voor hem niet genoeg.
Hij wil weten waar Jezus nu eigenlijk staat en stelt zijn vraag: wat is het eerste van alle geboden.
En Jezus geeft antwoord: God liefhebben met alles wat in je is en je naaste als jezelf.
De Schriftgeleerde stemt daarmee in, maar hij gaat ook nog een stap verder: de liefde tot God en de naaste is belangrijker dan alle brandoffers en andere slachtoffers.
Het is een bijbels antwoord.
Hoe vaak wordt het niet gezegd, dat het hart van God niet gewonnen wordt met offers als de offeraar zijn hart niet laat spreken?
Jezus vindt het een heel verstandig antwoord.
Het getuigt van ‘nous’, van geest.
De Schriftgeleerde heeft het helemaal begrepen.
Dus het is een geweldig gesprek tussen de Schriftgeleerde en Jezus.
Hoe verschillend ze ook zijn, ze vinden elkaar in de liefde tot God.
Ik vind het ongelooflijk bijzonder dat daar op dat tempelplein, te midden van de machten, omringd door de machten over liefde wordt gesproken, over de liefde voor God wordt gesproken.
En dat er geen conflict over is tussen Jezus en de Schriftgeleerde.
En dan zou je zeggen: geweldig, nu is het goed.
Niets meer zeggen, elkaar omarmen en weggaan.
Maar nee, Jezus heeft commentaar op deze Schriftgeleerde:
Je bent niet ver van het Koninkrijk van God.
Bij de macht van de religieuze elite en die van de keizer brengt Jezus het Koninkrijk van God ter sprake.
Bij de aardse machten stelt hij God, de hemelse macht present.
Hij is er de belichaming van.
Hij geeft die gestalte.
En als het dan om liefde gaat, als dat grote woord te midden van de machten wordt uitgesproken, hoe krijgt dan de liefde tot God gestalte?
Al deze machten hebben daar een eigen traditie voor: de juiste wijze om een offer te brengen, de juiste wijze om de schrift uit te leggen en de Herodianen hebben de keizer als God, dat is überhaupt iets heel anders, daar hebben we het maar even niet over.
Maar wat ze gemeenschappelijk hebben is dit:
Wil je daarbij horen dan moet je je aanpassen en hun opvattingen delen, hun regels volgen.
Je moet van tevoren als het ware examen doen.
En Jezus geeft zijn liefde tot God gestalte door tegen de mensen te zeggen: kom maar bij mij.
Bij mij zijn er geen voorwaarden vooraf, geen regels die je moet volgen. Ik wijs je niet af. Nooit.
We weten dat uit de verhalen die over hem verteld worden.
Maar het allergrootste verschil blijkt later.
De priesters vinden het geen bezwaar om Jezus te doden uit liefde voor God en Jezus gaat die dood niet uit de weg uit liefde voor God.
Op dat plein staan ook gewone mensen.
Op dat plein staan wij.
En die gewone mensen gaan kiezen.
Ook wij kiezen.
Voor of tegen de instituten, voor of tegen de aardse machthebbers.
Voor of tegen Jezus.
We kennen het verhaal van Petrus, zijn glashard ontkennen dat hij een leerling van Jezus is.
Het verhaal van Judas die Jezus overleverde aan de overpriesters.
Het verhaal dat doorgaat in de tijd.
We kennen het gedicht van Revius: ’t en zijn de Joden niet, Heer Jesu, die U kruisten. Ik ben het.
Ik maak me geen enkele illusie over de keuze die ik zelf maak, gevoelig als ik ben voor macht en ik ken mijn eigen hart maar al te goed als het om Jezus gaat.
Ik hoor bij de mensen die hem in de steek lieten met zijn liefde voor God.
En het is een onbegrijpelijk wonder dat Hij ons niet in de steek laat daarmee, maar dat hij zegt: ‘Ik heb je lief.’
In onze schuld en onze schaamte, in ons falen, in ons ongeloof, onze twijfel, onze keuzes die naar de dood leiden, zegt hij: ‘Ik heb je lief. Kom maar bij mij. Ik zal je nooit verlaten.’
Niet vanwege onze liefde, maar uitsluitend op grond van de zijne worden wij in het Koninkrijk van God binnengelaten.
Amen.