Over afwijzing.
Een overdenking (Marcus 6:1-6).
Jezus komt in dit verhaal in de stad waarin hij is opgegroeid.
Daar wonen zijn ouders, daar wonen de vriendjes met wie hij vroeger heeft gespeeld en de families met wie hij op de sabbat in de synagoge was.
Marcus vertelt niet of Jezus aan zijn leerlingen weleens iets over zijn jeugd heeft verteld, maar ik kan me heel goed voorstellen dat die er benieuwd naar zijn en graag met Jezus meegaan.
Ze hebben, in de tijd dat ze nu bij hem zijn, wel zo ongeveer een beeld van Jezus gekregen, hebben langzamerhand wel begrepen dat hij niet zomaar iemand is: dat hij over krachten beschikt die gewone mensen niet hebben en dat hij daar bovendien heel zorgvuldig en gepast mee omgaat.
Hij doet daar geen kwade, maar alleen maar goede dingen mee.
Jezus zal in zijn vaderstad vast met gejuich ontvangen worden, verwachten ze.
De mensen zullen wel trots op hem zijn en aan zijn lippen hangen en hun zieken bij hem brengen.
Als hij ergens geliefd zal zijn dan toch zeker daar, in de stad van zijn jeugd.
Maar dat valt geweldig tegen.
Als ze samen door de stad lopen dan zijn er wel wat mensen die hem groeten, maar niemand maakt een praatje met ze en soms lijkt het wel of ze snel doorlopen als ze hem zien.
Wat is dat toch?
De volgende dag is het sabbat en gaan ze naar de synagoge en Jezus neemt het woord en vertelt de sterren van de hemel.
Als de mensen nu nog niet snappen wie hij is en wat een geweldig iemand hij is…
Maar zo gaat het niet.
De mensen komen niet naar Jezus toe en ze praten niet met hem, maar met elkaar en wat ze dan zeggen: ‘Waar haalt hij het vandaan?’
En het klinkt als: wat een fantast.
‘Wat is dat voor een wijsheid? Het is zo totaal anders dan wat we anders altijd horen…
Dat kan gewoon niet waar zijn.
En wat verbeeldt hij zich wel. Hij is toch maar gewoon een timmer man, de zoon van Maria.
En zijn broers en zussen? Die voelen zich niet te goed om hier te wonen.
Maar hij moest zo nodig weggaan.
Nou, laat hem dan nu ook maar wegblijven.’
In plaats van vreugde en hartelijkheid ontmoet Jezus er afwijzing.
De mensen keren hem de rug toe.
Ze verdragen niet dat een zo gewone jongen zo bijzonder blijkt te zijn.
Zo talentvol, goed van de tongriem gesneden en met zo’n bijzonder verhaal.
Niet over wetten en regels en een strenge God, maar over hemel en aarde en God die van je houdt.
Ze lachen erom. Dat kan toch niet?
Het gaat in dit verhaal over afwijzing.
Jezus wordt afgewezen.
In de stad van zijn jeugd willen de mensen vooral geen poespas.
Jezus willen ze alleen kennen zoals hij vroeger was, vriendelijk en inschikkelijk.
En we denken aan onze eigen geschiedenis.
Denken eraan hoe we zelf afgewezen zijn, afgekeurd, afgeschreven juist door degenen van wie we het meest hielden.
De mensen die we vertrouwden, de mensen die ons kenden, de mensen die toch beter zouden moeten weten…
Net als je je wilt ontplooien, net als je vertelt wat er in je omgaat, net als je je hart opent en laat zien wie je bent krijg je een klap voor je kop.
Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.
We voelen de boosheid, de wrok, de pijn, het verdriet en we vechten voor erkenning en liefde en acceptatie, maar het lijkt wel alsof niemand dat snapt en je kan het ook niet uitleggen.
Je hebt er geen woorden voor.
We herkennen ons in wat Jezus hier in zijn eigen stad ondervindt en we nemen het voor hem op.
O ja, Jezus, wij snappen wat er door je heen gaat.
Wij begrijpen het. Kom maar bij ons. Wij zullen je wel troosten.
En we zullen je onze verhalen vertellen en dan troost je ons.
Want jij snapt het.
Jij hebt het zelf ook meegemaakt.
En laat die vervelende mensen maar zitten, trek je daar maar niets van aan.
Maar dan herinner ik me ineens een droom die ik een tijdje geleden had.
Een droom waarin ik Jezus keihard afwees en alleen maar minachting voor hem voelde.
En een paar dagen later zag ik hem opnieuw en hij zwaaide naar me en nodigde me uit om bij hem te komen.
Ik verachtte hem, maar hij veroordeelde mij niet. Integendeel: hij had mij lief.
Ik mag die mensen daar in Nazareth en al die anderen die in onzetijd niets met hem te maken willen hebben niet afwijzen.
Ik mag ze niet veroordelen, want Jezus heeft mij ook niet veroordeeld, terwijl dat wel voor de hand lag.
In dit verhaal doet hij dat ook niet.
Hij begrijpt hun ongeloof niet, hij is er stomverbaasd over hoe dat kan, dat je voor ogen krijgt waar het over gaat in het geloof maar je pakt het niet.
Je wilt het niet hebben, omdat je niet over jezelf heen komen, het bekende en vertrouwde niet los durft laten.
Maar hij veróórdeelt de mensen niet.
Het is nu eenmaal zo, zegt hij.
Een profeet wordt in zijn eigen stad niet geëerd.
En dan vertrekt hij gewoon.
Hij gaat niet vechten voor erkenning, hij legt zich er gewoon bij neer.
Klaar.
Ik denk dat het goed is om hem op die weg te volgen.
Alles wat er gebeurd is in het verleden, wat er tegen ons gezegd is, hoe er met ons is gedaan…
We kunnen het niet meer veranderen en het zit in de weg om te groeien en de mens te worden zoals we door God zijn bedoeld.
En achter Jezus aan verlaten we de stad van het verleden, de stad van de afwijzing, de pijn en het verdriet en gaan mee met iemand die niemand veroordeelt.
Niet de mensen die hem pijn hebben gedaan en ook niet de mensen die ons pijn hebben gedaan.
En laten we eerlijk zijn: wij willen onze geliefden toch ook niets aandoen voor de fouten die ze hebben gemaakt?
We gaan mee met Jezus die ons allen als geen ander kent, begrijpt en liefheeft, precies zoals we zijn.
Met hem gaan we op weg naar een nieuwe toekomst.