over het einde der tijden

Het begrip Koninkrijk van God, Koninkrijk des hemels wordt in de bijbel nooit verbonden met een einde. Daarvan is alleen sprake als het gaat om
-de dag van het gericht (Mt. 10:15; Lc. 10:12; 17:31;)
-de dag van de mensenzoon (Mt. 24:23-27,36-39; Lc. 17:22-30)
-de dag die verbonden is met het Koninkrijk van God in Mt. 26:29 en Mc. 14:25.
Er is in de bijbel over dit einde geen theorie ontwikkeld.
Ten overvloede: het Koninkrijk van God wordt niet in verband gebracht met de dag van het gericht noch met de Mensenzoon.
Als Jezus iets over dat gericht zegt is het altijd een reactie op iets in het heden, een vraag bijvoorbeeld van een leerling (Mc. 13:1, 3). Hij dreigt er dus niet mee. Uit zichzelf heeft hij het er niet over.
Dat er sprake is van zo’n dag en dat de leerlingen en de Farizeeën ernaar vragen houdt in, dat die dag van het oordeel geen uitvinding van Jezus is, maar dat dat al in de godsdienstige cultuur aanwezig is, m.n.in de apocalyptiek. Dat erover wordt nagedacht betekent, dat men het idee heeft dat er iets te richten, te oordelen valt. Het plaatst het heden onder de kritiek van die toekomst. Het heden staat niet los van die toekomst, maar maakt er deel van uit. Op dezelfde manier is het eind der tijden al in het heden. Het is dus  niet zo, dat als het einde der tijden is aangebroken, je overal vanaf bent. Het gaat niet buiten je om.
Jezus heeft wel een verwachting van het einde in de toekomst, maar geen apocalyptische toekomstverwachting. Hij rekent in ieder geval niet in termijnen, als in de apocalyptiek en als in Dan. 7, maar zegt juist, dat de komst ervan niet te berekenen valt.  Mc. 13:1-37, Mt. 24:1-37, Lc. 21:5-36 geven er wat tekenen van (die evenmin te voorspellen zijn), maar uiteindelijk gaat het niet om tijdsdruk en ook niet om het wachten erop, maar om het waakzaam zijn, de verwachting ervan als zodanig. Wat ervan in de evangeliën staat maakt je bewust van jezelf, van je angst of juist van je (zelf) vertrouwen. Je gaat je er in ieder geval iets over jezelf door afvragen.
In de gelijkenissen in Mc. 13:33-37 en Mt. 24:45-25:30 (en de parallellen ervan in Lc.12:35-48, 19:11-27) gaat het in wezen niet over die komst van die heer, van God, wat wordt geassocieerd met de dag van het oordeel, maar over het handelen in de tijd dat hij er (nog) niet is.
Zie in dit verband ook Mt. 19:26-27, Mc. 10:26-27, Lc. 18:26-27.

 

 

Reacties zijn gesloten.