Wat de mens betreft
In het eerste scheppingsverhaal van de bijbel zegt God: ‘Laat ons mensen maken naar ons beeld als onze gelijkenis etc.’
De verteller van dit verhaal gaat dan verder: ‘en God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep hij hen; man en vrouw schiep hij hen.’
Het gaat me in deze zin om het ‘man en vrouw schiep hij hen.’ In het Hebreeuws zijn deze woorden ‘man en vrouw’ afgeleid van twee werkwoorden.
Wat vertaald wordt met ‘man’ is afgeleid van het werkwoord ‘zich herinneren’ en wat vertaald wordt met ‘vrouw’ is afgeleid van het werkwoord dat betekent ‘doordringen, boren, prikken.’
De vertaling met man en vrouw, of zo je wilt manlijk en vrouwelijk, is in feite veel te concreet. Hier worden niet zo zeer geslachten geschapen, maar niet-fysieke eigenschappen.
Zo wordt het zijn van de mens als beeld en gelijkenis van God ook wat aannemelijker. God geeft er immers in de verhalen in de bijbel blijk van een geheugen te hebben, diep in de werkelijkheid te kunnen doordringen en door uiterlijke schijn heen te prikken.
De mens krijgt pas een concrete gestalte in Genesis 2, waar de verteller vertelt: ‘… toen formeerde God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus.’